
Het belangrijkste gevolg van dit "grote stad" zijn was het recht tot deelneming aan het gewestelijk bestuur. In de 15e en 16e eeuw werden door de landsheren niet alleen de leden van de Ridderschap en de vertegenwoordigers der drie grote steden Deventer, Kampen en Zwolle ten landdag opgeroepen, maar ook die der kleine steden. Toen Ridderschap en Steden souverein geworden waren, werden van de kleine steden alleen nog Hasselt en Steenwijk toegelaten en dat slechts bij belangrijke zaken, zoals het sluiten van vrede, het benoemen van een stadhouder, het vaststellen van nieuwe belastingen, het veranderen van het landrecht.
Evenals de grote steden, maakte Hasselt aanspraak op de volledige jurisdictie, dus ook op de criminele, en erkende van zijn vonnissen, ook in civiele zaken, geen recht van appĆØl. Het eerste bracht de stad in conflict met de schout, gesteund door het gewestelijk bestuur, het tweede punt met Deventer, dat niet ten onrechte kon steunen op het stadboek van Hasselt zelf * . In deze strijd, die geregeld weer oplaaide, kon Hasselt niet volledig zijn zin krijgen. Aan het privilege van 1412, waarbij Hasselt van de bisschop het recht verkregen had, dat alleen stadsburgers tot schout mochten worden benoemd, ontleende de stad het recht de schout te mogen nomineren. Maar ook dit recht kon ze op den duur niet handhaven -het verviel trouwens bij de invoering van de regeringsreglementen- en geen stadsburgers werden tot schout benoemd, alleen moest de benoemde bij het aanvaarden van zijn ambt het burgerrecht winnen. De schout had in de stad zelf geen ander recht dan het arresteren van vreemdelingen wegens civiele acties.
Ook voor haar handel deed de stad, in de middeleeuwen een Hanzestad * , vooral tegenover haar machtiger mededingster Zwolle, voortdurend een beroep op haar tolprivileges en andere rechten, eertijds verleend door de bisschoppen, en door de latere landsheren bekrachtigd.
Volgens het stadboek van Hasselt * bedroeg het aantal schepenen 6. Dit zal in het midden der 15e eeuw zijn geweest. Sinds 1521 is het beeld nauwkeuriger, want dan beginnen de stadsrekeningen, waarin geregeld de namen van magistraat, gezworen gemeente en ambtenaren zijn aangetekend. Er zijn dan 6 schepenen, waarvan twee cameraars, twee muurmeesters en twee timmermeesters, zes raden en 18 leden van de gezworen gemeente. Volgens een bepaling van 1444 * zullen de muurmeesters laten maken alles, wat de stad laat maken met kalk en steen. De timmermeesters zullen al het overige laten maken en verzorgen. Dit aantal wisselt. Er komen jaren voor, waarin er slechts vier schepenen, waarvan twee cameraars, -de namen timmer- en muurmeesters verdwijnen- vier raden en twaalf leden van de gezworen meente zijn. Sinds 1639 is het aantal weer stabiel Tot 1795 zijn er vier schepenen, waarvan twee cameraars, vier raden en veertien gezworenen.
Van 1675-1702 en van 1747-1795 was de raadskeus onderworpen aan de goedkeuring van de stadhouder. Ook nu werd de magistraat bijna steeds in zijn geheel herkozen, de geregelde, jaarlijkse afwisseling van schepenen en raden houdt evenwel sinds 1675 op.
De leden van de gezworen gemeente zaten voor hun leven. In vacatures werd voorzien door schepenen en raden, onder goedkeuring weer sinds 1675 van de stadhouder.
De gezworen gemeente werd jaarlijks "ter bonen geciteerd". Dan werden drie leden door loting door middel van bonen aangewezen om met drie op dezelfde wijze aangewezen leden van de minder gemeente de magistraatskeus te verrichten. Deze minder gemeente of gemene meente, bestaande uit zes leden, werd eveneens door schepenen en raad benoemd. Ze had geen andere taak dan als kiescollege.
Ingrijpender was de verandering, welke de invoering van de Franse bestuursorganisatie in 1811 meebracht. De stad Hasselt werd met een gedeelte van Hasselterkerspel verenigd tot een gemeente, een mairie, bestuurd door een maire, bijgestaan door een adjunct-maire en gemeenteraden. Bij het herstel van onze onafhankelijkheid in november 1813 bleef deze toestand ongewijzigd, alleen werd de naam maire veranderd in die van burgemeester.
Hasselt bleef dus een stad en kreeg dientengevolge met vier andere kleine steden van Overijssel een afzonderlijk regeringsreglement, vastgesteld bij K.B. van 12 mei 1818 no. 51. Het bestuur der stad werd opgedragen aan een raad van acht leden, waarvan twee burgemeesters waren, benoemd door 7 personen, door loting aangewezen uit 14 kiezers, aangewezen door de gezeten burgerij. De raad nomineert weer de burgemeesters, die door de Koning worden geƫligeerd.
Het reglement op het bestuur ten platten lande van 1825 juli 31 omvatte ook Hasselt en de vier kleine steden. Ze behielden evenwel de titel "stad", de assessoren heetten er wethouders en de stedelijke raad werd gekozen door kiezers, gekozen door stemgerechtigde ingezetenen.
De gemeentewet van 1851 brengt dan de volkomen gelijkschakeling.
Op het omliggende platteland oefende de stad een zekere invloed uit. We moeten daarbij onderscheid maken tussen Hasselterambt, Hasselterkerspel en Hasseltermarke.
Hasselterkerspel bestond uit de buurtschappen Velde, Baarlo, Streukel en Hambroek en Hasselterdijk.
Hasseltermarke omvatte slechts de buurtschap Streukel en Hambroek en de stadvrijheid.
In Hasselterambt trachtte de stad invloed uit te oefenen door het hierboven vermelde nominatierecht van de hoogschout. Ook rustte op de inwoners de verplichting aan de stadsvestingwerken te arbeiden.
In Hasselterkerspel kozen de erfgenamen een dijkgraaf en twee heemraden, meestal leden van het stadsbestuur. In Hasseltermarke had de stad het recht van benoeming van dijkgraaf en heemraden.
Voor de bestuursorganisatie van ambt, kerspel en marke, zie de inleiding bij hun archieven, blz. 124, 118, 116.
Ook in het bestuur van de polder Mastenbroek bezat de stad invloed. Deze ontleende ze aan het bezit van een "slag", welke de marke Hasselt en Streukel bij de verdeling van Mastenbroek midden in die polder was toegewezen * . Bovendien kregen de burgers tegenover de stad nog een voorslag, welke de stadsweide, het Vree, is geworden. Het Vree werd in 1676 in percelen verdeeld en door de stad verhuurd.
Het oud-archief is het belangrijkste van de archieven der kleine steden van Overijssel. Het beslaat een planklengte van 36 meter. Voor zover bekend is het nooit door brand geteisterd. Wel heeft het veel geleden door vocht.
In 1582 werd het stadhuis geplunderd en de stadsbrieven geroofd. Waarschijnlijk zijn ze teruggekomen en heeft het archief niet veel geleden. Verder is er nog een mededeling in de stadsresolutiƫn van 6 september 1790, waarbij de secretaris machtiging krijgt van raad en meente om oude papieren, die van geen waarde meer zijn, te verbranden. Wat daarbij verloren is gegaan, is niet bekend.
Oude inventarissen bestaan er slechts zeer globaal van enkele gedeelten van het archief. Van een oude orde is dan ook geen spoor te vinden.
Niet lang daarna werd het werk overgedaan door een andere burgemeester, P. J. Teding van Berkhout. Zijn "Register op het oud archief van Hasselt" zag het licht in de Werken van de Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis in 1883. De heer Teding van Berkhout rangschikte de stukken in chronologische volgorde. Om een onbekende reden heeft hij slechts de helft van de aanwezige stukken beschreven. De wens, die hij in zijn voorrede uitte, dat de door hem aangebrachte volgorde niet meer verstoord mocht worden, kon door ondergetekende dan ook niet gerespecteerd worden. Niet alleen werden nu ook de overige stukken beschreven, maar bovendien werd de inventarisatie verricht overeenkomstig de regels van de Handleiding.
Het vertrek van ondergetekende bracht meteen ook de beslissing over het eindpunt van de inventaris, nl. 1811. Immers er was geen tijd meer om door te gaan tot 1818 of tot een latere datum, zoals aanvankelijk wel overwogen is. Dubieus was nog wel het opnemen van regestenlijsten en de einddata daarvan. Ondergetekende heeft nl. niet alleen regesten van de oorkonden gemaakt tot 1600, maar ook van de brieven tot 1576 en een adressenlijst van de laatste van 1577-1600. Het jaar 1600 was gekozen als een afronding aan het eind van de voor Hasselt zo interessante Spaanse periode. Aan een index was echter nog niet begonnen in september 1942. Van de beschikbare geldmiddelen heeft het evenwel afgehangen hoeveel van dit alles kon worden gedrukt. De gemeente Hasselt was te klein om een uitgave geheel voor haar rekening te nemen. Gelukkig kon echter de financiƫle steun worden verkregen van het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, Afd. Oudheidkunde en Natuurbescherming, het Edwina van Heekfonds en het Provinciaal Bestuur van Overijssel. Aan deze instanties komt eveneens een woord van grote dank toe. De regestenlijst van brieven moest evenwel blijven liggen.
Tenslotte kan nog worden medegedeeld, dat de in deze inventaris beschreven archieven worden bewaard op het stadhuis te Hasselt.