1.doordat iemand zijn vrij eigen goed of recht aan iemand anders (meestal een machtiger heer dan hijzelf) overgeeft, op voorwaarde dat hij het dan weer in leen terug ontvangt (de opdracht);
2.doordat de eigenaar (heer) van een goed of recht (bijvoorbeeld een tiende) dit in leen uitgeeft aan een ander persoon.
Bestond er eenmaal een leenverhouding, dan kon deze op anderen overgaan door erfopvolging of overdracht. Dat uit deze rechtsbetrekking zekere rechten en verplichtingen voortvloeiden, spreekt voor zich.