
Wernerus Helmyngh ten behoeve van het gasthuis binnen Oeldensael, na opdracht door juffer Aleyt van Bellinchove, met Otte van Bellinchove als haar voogd, zoals Helmyngh door jonker Johan van Rechteren beleend was, waarbij Gert van den Cloester en Henrick van Pezie getuigen waren.
Get.: Johan Jeger en Henrick then Thorne.
Hynryck Herynck ten behoeve van het gasthuis binnen Oldenzell.
Get.: Herman ter Kemenade en Johan Klauwessen.
Arent van Hemminge, burgemeester van Oldenzel, als hulder voor het gasthuis te Oldenzel.
Albertus van Tongeren te Oldenseell, licentiaat in de rechten, als hulder voor het gasthuis te Oldenseell, na de dood van Arndt Hemmerts.
Bernhardt Wolderinck, "raetsverwant" der stad Oldenseel, als hulder voor het gasthuis te Oldenseel, na de dood van licentiaat Albert van Tongeren.
Bernhard Woelderinck, "raetverwanter" der stad Oldenzael, ten behoeve van het gasthuis te Oldenzael, met de ledige hand.
Derck Verroten, burgemeester van Oldenzael, als hulder voor het gasthuis van Oldenzael, zoals Bernhard Woolderinck beleend was.
Hendrik Andreas Backer, secretaris der stad Oldenzaal, als hulder en volmacht van Bernard Meyerinck en Jacob Tegelaar, burgemeesters van Oldenzaal, als provisoren van het armengasthuis aldaar, zoals Derck Wilhelm Verroten hulder was.
Jan Niland, secretaris van Oldenzaal, als hulder en vertegenwoordiger voor Gerhard Tegelaar en Albert Cappelhof, burgemeesters, als provisoren van de armenstaat te Oldenzaal, na de dood van Hendrik Andreas Bekker.
Gerrit Leferdinck, na opdrach door Joan Palthe, secretaris van Oldenzaal, als volmacht van de overprovisoren van de armenstaat te Oldenzaal.
Gerrit Leferdink vestigt het recht van hypotheek ten behoeve van Hendrina Bloemen, weduwe van de procurator Carel Hendrik Abel te Oldenzaal, tot zekerheid van een geldlening van ?1.000,-.
Een marginale aantekening van 21 september 1764 vermeldt dat de hypotheekinschrijving op verzoek van Gerrit Leferdink geroyeerd is, na vertoning van de op 6 juni 1747 door Bernardus Nieuwenhuys namens zijn moeder, de weduwe van Carel Hendrick Aubels, afgegeven kwitantie.
Jan Visser op Loferdink, na opdracht door Gerrit Loferdink wegens verkoop op 1 september 1746; tevens verleent hij hypotheek aan Goossen Hendriks en Kunne Lamberdink tot zekerheid van een geldlening van ?1.000,-.
Swenne Leferink, onder hulderschap van haar zoon Jan Leferink, na de dood van haar man Jan Visser, voor dat deel wat zij "onder de ploeg heeft".
Zwenne Leferdink verkrijgt royement van de aantekening van hypotheekverlening ten gunste van Goossen Hiddink en Kunne Lamberdink, na vertoning van de op 28 april 1767 afgegeven kwitantie, voor dat deel wat zij "onder de ploeg heeft".
Gesina Leferdink, onder hulderschap van haar man Jan Hendrik ten Dam, na de dood van haar vader, voor dat deel wat zij "onder de ploeg heeft".
Jan Leferdink, met de ledige hand, met het deel dat zijn moeder, de weduwe van Jan Visser, "onder de ploeg had".
Gesina Leferdink, onder hulderschap van haar man Jan Leferdink, met de ledige hand.