
Pas op 17 september 1818 is door de Gouverneur van de provincie in opdracht van de Minister van Binnenlandse Zaken overgegaan tot reorganisatie van het stadsbestuur.
Door Koning Willem I waren op 5 juni 1818 benoemd tot burgemeesters van de stad G.J. Freislich en H. Ridderinkhof en zij werden als zodanig geïnstalleerd door de Gouverneur.
Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel waren op 1 september 1818 overgegaan tot de benoeming van zes leden van de "Stedelijke Raad" van Hasselt te weten de heren:
Jan Gastman; Arnold Frans Jacob Sloet tot Lindenhorst; Gerkes de Vries; Harmen Moed; Reinier van der Vecht en Jacobus Gaykema, en ook zij werden tijdens de bijzondere raadsvergadering op 17 september als zodanig geïnstalleerd door de Gouverneur.
Op 3 oktober 1818 wordt G. Freislich benoemd tot secretaris.
De raad vergaderde veelal op zaterdag, hoewel ook op andere dagen wel bijeen werd gekomen zonodig op zondag.
Het reglement op het bestuur ten platte lande van 31 juli 1825 omvatte ook Hasselt, maar de aanduiding van "Stad" bleef behouden. De gemeentewet van 1851 brengt dan de volkomen gelijkstelling.
De motivatie voor deze afsplitsing lag alleen in het feit dat men (staatsbestuur) de scheiding tussen stad en platteland wilde doorvoeren, ondanks het advies van Gedeputeerde Staten dat handhaving van de grenzen van 1811 geschikter zou zijn geweest.
Het staatsbestuur wilde de kleine steden niet extra belasten met de lasten van grotere steden. Of het geografisch gezien logisch was kwam niet ter sprake.
Meerdere belastingen werden geheven gedurende kortere of langere tijd. De schuldenlast blijft echter groot en ten einde raad besluit het stadsbestuur een aantal bezittingen zowel roerende als onroerende te verkopen, om met de opbrengst daarvan de in de franse tijd noodzakelijk aangegane geldleningen af te lossen.
In 1820 lukt het dan om de begroting sluitend te krijgen met zelfs een batig saldo van f. 7.10 wat bij de vaststelling van de rekening over dat jaar resulteert in een overschot van f. 148.51.
De schutsluis in de stad geeft meer problemen. De onderhoudstoestand is slecht en het stadsbestuur wil dan ook pas tot overname overgaan als de staat de nodige herstellingen heeft verricht.
De modernisering van het stadhuis in de jaren 1818 en 1819 vergden nogal wat kapitaal, en het resultaat ervan werd later beschreven als zijnde "verknoeid". Een gedeelte van het gebouw werd geschikt gemaakt als woning voor de veldwachter/bode.
De restauratie van het pand in de jaren 1907 - 1908 onder leiding van vader en zoon Cuypers hebben het gebouw weer een heel ander aanzien gegeven.
Van grote invloed op de ontwikkeling van Hasselt is geweest het graven van de vaart naar de Avereestervenen, later omgedoopt als Dedemsvaart en doorgetrokken tot de gemeente Gramsbergen.
Hasselt werd stapelplaats voor turf die middels kleinere schepen en pramen uit de venen werden gehaald in Hasselt opgeslagen om daarna in grotere zeilschepen verladen te worden voor transport via de Zuiderzee naar het westland.
Veel bedrijven die een band hebben met de scheepvaart vinden in Hasselt voldoende opdrachten. Ook de veren op Amsterdam, Zwolle en Kampen hebben bijgedragen aan de ontwikkeling van deze bedrijfstak.
Hasselt was in het begin van de 19e eeuw een belangrijke handelsplaats geworden. Een vaste oeververbinding over het Zwartewater was één van de wensen van het stadsbestuur. Het stadsbestuur van Zwolle heeft het eeuwenlang kunnen tegenhouden, omdat deze stad meende het vrije gebruik van het Zwartewater te hebben maar in 1827 kon dan toch worden gestart met de bouw ervan, welke brug aan het eind van de 19e eeuw werd vervangen door een groter en steviger exemplaar. Door de toename van het vervoer over water en via de Stadsgracht naar de Drentse venen was het noodzakelijke een nieuwe schutsluis in de Stadsgracht te bouwen waardoor grotere vaartuigen konden passeren.
De aanleg van een railverbinding vanaf Blokzijl naar Hasselt en over de Van Nahuysbrug naar Zwolle vormde op den duur de nekslag voor het vervoer te water, terwijl de opkomst van de vrachtauto deze vorm van transport uit de vaart nam.
Tot na de tweede wereldoorlog bleef het veer via de trekvaart door de Mastenbroekerpolder naar Kampen nog bestaan.
De burgerwachten hebben na de Franse tijd in Hasselt geen grote bloei gekend. Er was een rustende schutterij wat wil zeggen dat er een commandant was die in noodsituaties een aantal lieden kon bijeenroepen om de veldwachter steun te verlenen.
Over hun optreden is bijna niets te vinden, hooguit wat nota's voor de reparaties van de wapens door de plaatselijke smid.