Zoeken in Collectie

Duik in het Overijssel van toen! Via onderstaande zoekbalk kun je direct door onze collecties zoeken, dit kan bijvoorbeeld op trefwoord, toegangscode, locatie, periode of gebruik de filteropties. Wil je eerst meer uitleg over hoe het zoeken in de collecties werkt? Bekijk dan de pagina 'Collectie inzien'.

Uw zoekacties: Huis Almelo

0214 Huis Almelo ( Collectie Overijssel locatie Zwolle )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Naar boven om te zoeken
0214   Huis Almelo
Voorwoord
Bijna vijftig jaar zijn verstreken sedert het moment waarop het huisarchief Almelo zijn eeuwenlange verblijfplaats, huis Almelo, verwisselde voor een onderdak bij de Rijksarchiefdienst. Met het verschijnen van deze publikatie wordt uiteindelijk het ideaal volledig gerealiseerd dat in 1946 aan jhr. dr. D.P.M. Graswinckel, algemene rijksarchivaris, en mr. W.C. graaf van Rechteren Limpurg, heer van Almelo en Vriezenveen, voor ogen stond: het archief materieel goed verzorgd en gehuisvest, inhoudelijk ontsloten volgens de beste tradities van het Nederlandse archiefwezen en goed beschikbaar voor historisch onderzoek.
Het werd een werk van lange adem, een werk dat meerdere keren stokte en waarbij de inzichten wel eens veranderden. Zonder aan de inbreng van de vele anderen die grotere en kleinere steentjes bijdroegen, tekort te willen doen moeten hier drie personen met ere genoemd worden: R.M. de Raat, C.C. van der Woude en A.J. Mensema. De eerste heeft in de jaren tachtig een voorlopig eindprodukt tot stand gebracht; de twee laatsten zorgden in ruim drie jaren voor de definitieve afronding. De publikatie die thans voorligt, heeft een omvang die vandaag de dag nog zelden voorkomt: een Inventaris voorzien van Regestenlijst, Leenrepertorium en Generale index, totaal een kleine achttienhonderd pagina's druks in zeven delen.
Het uitzonderlijk cultureel belang van het huisarchief Almelo voor Overijssel rechtvaardigt de grote investeringen van de afgelopen decennia. De toegangen op het huisarchief Almelo vormen het tastbaar resultaat van het werk van enige generaties archivarissen. Het is nu aan de onderzoekers om met deze instrumenten als hulpmiddel aan de slag te gaan en onze kennis van het verleden met name van Almelo en Vriezenveen, van Twente en Overijssel te vergroten en te verdiepen. Immers, het moet ook hier nog eens benadrukt worden: het huisarchief Almelo is een ware goudmijn voor ons inzicht in vele facetten van het maatschappelijk leven in vroeger eeuwen
Het Rijksarchief in Overijssel rekent het zich tot een eer onder de alhier beheerde archieven één van de belangrijkste en grootste particuliere archieven van ons land te mogen tellen. Op deze plaats past een woord van dank aan de huidige eigenaar van het archief, mr. A.F.L. graaf van Rechteren Limpurg, heer van Almelo en Vriezenveen, voor het openstellen van deze rijke bron. Het geduld van de familie Van Rechteren Limpurg is lang op de proef gesteld, maar tenslotte is het werk voltooid! Zwolle, Sint Georgiusdag 1993, H. Bordewijk, Rijksarchivaris in Overijssel
1. De geschiedenis van het huis en zijn bewoners
2. De geschiedenis van het archief
3. De inventarisatie van het archief
4. De bijlagen en overige toegangen
5. Genealogie van het geslacht van Almelo en van het geslacht van Rechteren en van Rechteren Limpurg
6. Literatuur
laatste wijziging 15-02-2024
6.081 beschreven archiefstukken
664 gedigitaliseerd
totaal 93.129 bestanden
Inventaris
1. Archief van huis en heerlijkheid Almelo
2. Archivalia van Ridderschappen
3. Archivalia door functionarissen achtergelaten
4. Handschriften
5. Lijst van kaarten en plattegronden
6. Regestenlijst
6.1. Inleiding
6.2. Regesten huisarchief Almelo 1154-1578
6.3. Regesten
1 regest Frederik [II von Uhr], bisschop van Münster, verklaart dat hij samen met Gertrudis van Bentheim een klooster naar de regel van St. Benedictus te Witmarsum heeft gesticht, en dat de bezitter van de hof te Schuttorp de voogdij daarover zal hebben.
2 regest Otto [III van Holland], elect van Utrecht, verklaart dat hij aan Henricus de Almelo en de ingezetenen van diens dorp Almelo toestemming heeft gegeven een kapel op te richten met het recht om te dopen, te begraven en andere kerkelijke sacramenten toe te dienen, met dien verstande dat zij evenals tot dusverre de pastoor van Otmershem jaarlijks het miskoren moeten leveren, de kerkhofmuur moeten onderhouden en de "synodus" in de kerk van Otmershem moeten bijwonen.
3 regest Otto [III van Holland], elect van Utrecht, verklaart dat hij aan zijn ministeriaal Henricus, ridder de Almelo, na het overlijden van Herman, ridder de Rodhen, de tienden te Dhelden en Omershem (Ootmarsum) en verder in Twentia, als een borgleen van de Schulenburg heeft gegeven.
4 regest Johannes [I van Nassau], elect van Utrecht, verklaart dat Nicholaus van Gheystere en zijn vrouw hebben verkocht aan Henricus van Almelo, zijn getrouwe ridder, een hof in Geesteren, hen in volstrekte eigendom toebehorende.
5 regest De oude en nieuwe schepenen van Oldenzaal verklaren dat zij heer Henricus de Almelo en zijn zoon Arnoldus, ridders, namens de gehele burgerij hulp en trouw beloven in de strijd tegen hun tegenstanders, behalve tegen de bisschop van Utrecht, waaraan zij zelf trouw verschuldigd zijn.
6 regest Egbert, graaf van Bentheim, verklaart te verkopen aan het klooster Witmarsum de voogdij over enige bij het klooster behorende goederen, onder goedkeuring van Everhard van Diest, bisschop van Münster.
7 regest Everhardt [van Diest], bisschop van Münster, verklaart dat Egbert, graaf van Bentheim, met toestemming van zijn vrouw en kinderen, aan het klooster te Witmarsum de voogdij heeft verkocht over 20 erven.
8 regest Fredericus, proost, en Giselbertus, dekaan, en het kapittel van St. Pieter te Utrecht ruilen met Theodericus de Keppel, ridder, enige goederen te weten Wedersghe c.a., Dodekonc, dat Suederus de Vorden van hen in leen heeft, het goed Elscoten, waaruit Arnoldus genaamd Iager enige uitgangen betaalt, alsmede het goed van Rotardus de Honichlo, welke goederen zij overdragen omdat ze ver verwijderd liggen zodat de opbrengsten ervan moeilijk zijn te innen, met toestemming van Willem [II Berthout van Mechelen], bisschop van Utrecht, waartegen zij van Theodericus de Keppel ontvangen enige goederen gelegen in Berinchem (Bennekom), bebouwd door Rularus, en in Node (Nude).
9 regest Ecbertus, ridder, heer van Almelo, verklaart zijn testament te maken, waarbij hij aan zijn beide oudste zoons Arnoldus en Henricus, kinderen van hem en wijlen Agnes de Sulen, het kasteel (castrum) in Almelo c.a. vermaakt
10 regest Ecbertus, ridder, heer van Almelo, en zijn oudste zonen Arnoldus en Henricus, verklaren de grove en smalle tienden uit de erven Broke in Dulre (Dulder) en Lentvordinc in Harlo (Haarle), die zij in leen hebben van de bisschop van Utrecht, te bestemmen voor de stichting van een vicarie gewijd van St. Katharina in de kapel van het kasteel (castrum) Almelo of in de kerk te Almelo, waarnaast zij nog enige stukken bouw- en weiland in Almelo hiertoe bestemmen. Tevens verklaren zij dat Fredericus, plebaan in Almelo, hiertoe enig geld heeft geschonken en Albertus, die als eerste vicaris is aangewezen, enige tienden heeft overgedragen, gekocht van Hermannus Beyer.
Getuigen: de borgmannen van het huis Almelo Arnoldus Grip, ridder, Rodolfus de Bevervorde, Johannes de Haslo, Henricus de Dike, Nycolaus de Thye, Ecbertus Welege, Goscuinus Scap en Wilhelmus Crane, knapen, terwijl voor medebezegeling zijn verzocht Phylippus de Almelo, proost van Oldenzaal, en Fredericus, plebaan te Almelo.
11 regest Fredericus de Hekeren, ridder, verklaart beleend te hebben Franco en Rudolfus, zoons van Hamburg, burgers van Zutphen, na opdracht wegens verkoop door Gerardus genaamd Brant, met het goed te Lebbinch, gelegen in het kerspel Almen.
Getuigen: Otto, de oudste zoon van de graaf van Kleef, ridder, Arnoldus de Lecke, ridder, en Wilhelmus de Gruthus en Henricus de Donsebrucghen, knapen, waarnaast Theodericus, heer van Keppele, en de vertegenwoordigers der stad Zutphen als medezegelaars zijn gevraagd.
12 regest Woltherus, Henricus, Theodericus en Arnoldus de Keppele, broers, knapen, bekennen dat zij 222 Munsterse marken en 32 denariën hebben ontvangen van Arnoldus de Almelo, als betaling voor de verkoop door hen en hun vader, wijlen heer Theodericus de Keppele, ridder, aan Arnoldus de Almelo, van enkele goederen gelegen in Almelo.
13 regest Ghye [van Avesnes], bisschop van Utrecht, verklaart in overleg met heer Gijsbert, ridder, uth der Goye en burggraaf van Utrecht e.a., dat hij wegens de vele overstromingen door de slechte dijken van het land tussen Hoenepe en de zee, aan die kant van de IJssel waar Deventer ligt, een dijkrecht heeft gegeven, welk dijkrecht [van Salland] door ridders, knapen en het gemene land is aanvaard.
14 regest Johannes, graaf van Benthem, Phylippus de Almelo, proost van de kerk te Oldenzaal, Henricus de Almelo, knape, als voogd over zijn minderjarige bloedverwanten Ecbertus en Johannes de Almelo, alsmede Woltherus de Keppele en Gotfridus de Gore, knapen, verklaren dat Albertus, kapelaan te Almelo, met toestemming van Ecbertus en Johannes voornoemd, een perceel land en tienden aan de kerk te Almelo heeft overgedragen, die hem vroeger door Ecbertus de Almelo, ridder, en diens oudste zonen Arnoldus en Henricus waren geschonken.
Getuigen: Hermannus de Lage, Otto de Welevelde, Bernardus de Zebelinge, Rodolfus de Bevervorde, Arnoldus Grip, ridders, Rodolfus de Peze, Everhardus de Bevervorde, Hermannus de Enthere, Ecbertus Welege, Nycolaus Ruthere en Jacobus en diens broer Fredericus de Thye, knapen.
15 regest Johannes, graaf van Benthem, Phylippus de Almelo, proost van de kerk te Oldenzaal, en Henricus de Almelo, knape, als voogd over zijn minderjarige bloedverwanten Ecbertus en Johannes de Almelo, verklaren dat wijlen Arnoldus de Almelo, knape, met toestemming van zijn mindejarige zonen voornoemd de grove en smalle tienden uit de erven Lentvordinc in Harlo (Haarle) en Menscinc in Gesteren (Geesteren) in het kerspel Otmershem, voor 28 marken Osnabrücks heeft verkocht aan de kerk van Almelo ten behoeve van de kapelaan; tevens dat de nabestaanden van wijlen Fredericus, plebaan te Almelo, daar een rente van 20 marken bij hebben gevoegd, de plebaan Arnoldus een van vijf marken en de kerkmeesters van Almelo drie marken.
Getuigen: Otto van Welevelde, Rodolfus de Bevervorde, Johannes Redinc, Bernardus de Zebelinge en Arnoldus Grip, ridders, alsmede Everhardus de Bevervorde, Otto de Welevelde, Woltherus de Haslo, Hermannus de Enthere, Nycolaus de Thye, Jacobus en Fredericus de Thye, broers, Johannes Butendic, Theodericus de Enthere en Theodoricus de Gyflo, knapen.
16 regest Johannes, graaf van Benthem, verklaart dat hij de "curtis" geheten Rechtere, die hem in eigendom behoorde, en die hij in leen had gegeven aan de zoon van Hake de Rutenberghe, nu als een vrij goed heeft overgedragen aan Hermannus de Vorst, knape, in ruil voor twee erven, het ene gelegen in Lusnen (Leusen) het andere, geheten Wicgerinc, in Welsem, beide in het kerspel Dalveshem.
17 regest Hinricus genaamd van Almelo oorkondt dat hij afstand heeft gedaan van alle rechten en eigendom van de versterking (municio) in Almelo, van de goederen van [Phylippus van Almelo] de proost van Oudmunster te Utrecht en van de goederen van heer Arnold de Almelo, kanunnik te Oldenzaal, zowel in mensen, goederen, geld als anderszins, waarop hij zijn neven (avunculi) Ecbertus en Johannes gebroeders de Almelo of hun erfgenamen zou kunnen aanspreken; ontvangend van zijn ooms -opdat de twist die tussen hen bestond wordt bijgelegd-, in ruil voor het "burgravium" dat hij had in het kasteel Ghore en dat hem door de hand van de bisschop van Utrecht is afgenomen en rechtens is afgeëist, de grove en smalle tienden van het erve Zalikinch in Synderen, die van het erve Thiocinch en die ten Brochus, en voorts het erve van Godefridus ton Berschekote en de katerstede Dalcote in Lutthe, onder voorwaarde dat mochten voornoemde neven zonder echte erfgenamen komen te overlijden, de voornoemde afstand geen kracht zal hebben.
Getuigen: Johannes graaf van Benthem, Otto de Welevelde, Bernardus de Zebelinghe, Nycolaus de Sconevelde, Godefridus de Ghore, ridders, en Heyno de Zebelinghe, Arnoldus Paschedagh en Johannes de Reve.
18 regest Reynoldus, Rodolphus en Henricus genaamd de Covorde, broers, verklaren te hebben opgedragen aan Johannes genaamd Stengere, burger van Aldensale, het erve (domus) Velthus gelegen in Lindelo, en het erve Bernerinc, gelegen in Arneth, c.a.
Getuigen: Arnoldus de Ockenbroke, Hugo de Boclo (van Boekelo), Hermannus Heket en Hermannus de Binchorst, alsmede Henricus Snoync en Gerardus Snoync, schepenen van Aldensale.
19 regest Gobertus, proost, en de prior en het convent van het klooster Betlehem [te Zwolle], bekennen verkocht te hebben aan Hugo genaamd Uulf, de grove en smalle tienden gelegen te Dellen in de parochie Vorden, waaruit de heer van Brunchorst een jaarlijkse cijns heeft.
20 regest Ecbertus, heer van Almelo, verklaart dat hij, met toestemming van zijn broer Johannes, heeft verkocht en bij deze geleverd aan de plebanen van de kerk te Almelo, een weide geheten het Kypstucke, gelegen op de Es [te Almelo], die vroeger deel uitmaakte van zijn erve Richardinc, voor 12 marken Brabants, welke 12 marken een legaat waren van wijlen [Ny]colaus Vadinchere aan de kerk, welke overdracht wordt gedaan in handen van Arnoldus, plebaan te Almelo.
Getuigen: Otto de Welevelde en Everhardus de Bevervorde, ridders, Hinricus en Ecbertus de Almelo, broers, Arnoldus de Ghore, Otto en Bernardus de Wellevelde, broers, Jacobus en Fridericus de Thya, broers, Johannes de Reve, Arnoldus de Zameren, terwijl ter medebezegeling Johannes, graaf van Benthem, is verzocht.
21 regest Richter en schepenen der stad Zutphen verklaren dat Everhardus Syberdinck heeft verkocht aan Hugo genaamd Uulf zijn helft van het goed genaamd Thodinck, gelegen te Lesten in de parochie Warensfelt (Warnsveld), na opdracht door Pelegrinus Johannesz., die dit goed in leen had van de graaf van Gelre.
22 regest Ter Kuile, Oorkondenboek, vermeldt foutief de datum 1323 januari 31: in translacione S. Marci.
Johannes de Almelo, knape, verklaart, in tegenwoordigheid van Johannes, graaf van Benthem, Bernardus de Zebelinge, Everhardus de Bevervorde, ridders
23 regest Zwederus, heer van Ryngenberghe, ridder, verklaart dat hij aan Stephanus de Werde heeft overgedragen Bernardus genaamd Boleman, zoon van Bernardus genaamd Koch, horige, volgens hetzelfde recht als deze hem heeft toebehoord.
24 regest Johan [van Diest], bisschop van Utrecht, verklaart, als voogd van de horige lieden van de abdij Essende (Essen), hun rechten te bevestigen en te bepalen.
25 regest Johan van Dyst, bisschop van Utrecht, verklaart dat hij zijn burgers van Campen, Zwolle en Hasseldt vrijdom van tol verleent bij het reizen door Twente, waarbij hij tevens de schout van Twenthe en al diens boden opdraagt om hen te Reyzene (Rijssen) en elders ongemoeid te laten.
26 regest Lutgart, weduwe van Herman van Voerst, bijgestaan door haar broer Wouter, heer van Keppel, Roderic, heer van Voerst, haar broer Didderic van Keppel en haar neef Evert van Ulft, verklaart dat haar zoons Zueder en Roderic een boedelscheiding hebben gehouden van de goederen die hen reeds zijn toegevallen en van die goederen die hen nog zullen toevallen van haar en van hun moeie Heylewich van Voerst, waarbij de broers de belofte voor goede nakoming van deze overeenkomst hebben gedaan in handen van hun moeder, Roderic, heer van Voerst, en van Enghelbert van Gherner; bepaald wordt dat als één van beiden de gemeenschap wil beindigen Roderic zal verkrijgen het huis ter Heest, de grove en smalle tienden in het kerspel Ulzen en in het kerspel Tuberghen, het goed geheten Boevinchof en de hof te Avernem en van zijn moeder haar goed gelegen te Marclo en haar huis te Olsten met de grove en smalle tienden aldaar en van juffer Heylewich van Voerst de grove en smalle tienden te Elsen in het kerspel Risen en het goed ter Hare bij Avernem, welke goederen hij in leen zal houden van zijn broer; als Roderic zonder kinderen overlijdt zullen alle goederen weer vervallen aan zijn broer Zueder.
27 regest Ecbertus, heer van Almelo, zijn vrouw Agnes [van Limburg], hun zoon Arnoldus en hun dochters Hadewig en Konegunde verklaren verkocht te hebben en bij deze te leveren aan Johannes genaamd Voghel het stuk land genaamd Richardinc Breden, voordien horende onder het erve (mansus) Richardinc, gelegen in het gericht Almelo.
Getuigen: Everhardus de Bevervorde, ridder, Rodolphus, zijn zoon, Ecbertus de Grimberghe, Ecbertus Hinrici, Johannes de Molendino (van der Molen), Johannes de Reve en Svederus diens zoon, Arnoldus Grubben, Jacobus de Tya, Theodericus de Enthere, Johannes de Gyfle, Johannes den Welighen, Wichgherus Bonen, Goswinus Scap, Ecbertus den Grutere, Johannes den Slutere, Gripo de Tya, Ecbertus Strodic, Arnoldus de Molendino, borgmannen, die op deze overeenkomst hebben gedronken, en verder Johannes de broer van Escikinus, Gerhardus de Nienhove, Hermannus den Grutere en Henricus Schermere, "onze" schepenen.
28 regest Gosoinus Udinc en zijn zoon Mauritius verklaren over te dragen aan Fredericus de Eze, ridder, het goed Wissekinc, gelegen in het kerspel Geesteren, ten overstaan van Hermannus Bonekerel, richter der heerlijkheid Borklo, en de keurnoten Henricus Kemppinc senior en Johannes de Marhulze.
29 regest Johan [van Arkel], bisschop van Utrecht, verklaart aan Arend van Almelo, vanwege menige trouwe dienst, het recht gegeven te hebben in zijn dorp Almelo twee jaarmarkten te houden en wel op sint Georgiesdag en sint Matheusdag en de beide dagen daarvoor.
Getuigen: Philippes van Gronevelt, proost van Elst, en de mannen en dienstmannen Hubert Schenke, heer van Kulenborch, Robert van Arckel, heer van den Berge, Henrick van Vyanen, maarschalk van het bisdom Utrecht, Ghysebert van Starckenborch, ridders, Sweder Uterloe, kanunnik te Deventer, en Dyderick van Grimberge, knape.
30 regest Johan [van Arkel], bisschop van Utrecht, verklaart dat hij mannen en dienstmannen van Twenthe, als beloning voor de hulp die zij hebben verleend bij de lossing van zijn landen uit het pandbezit van de hertog van Ghelre, zal handhaven in de voorrechten en vrijheden die zij van zijn voorgangers hebben ontvangen.
31 regest Prelaten en kapittels ten Dom, van Oudmunster, St. Pieter, St. Jan en St. Marie te Utrecht verklaren dat zij Johannes [van Arkel], bisschop van Utrecht, hebben toegestaan om de grond die bij de verdeling van de novale landen in Drenthe, Twente, Salland en langs de Vecht en in het algemeen in het gebied aan de overzijde van de IJssel aan zijn voorgangers, aan hem of de bisschoppelijke tafel zijn gekomen, in erfpacht, pacht of cijns uit te geven, en wel zo dat hij de jaarlijkse inkomsten wel zal mogen vermeerderen, maar niet verminderen.
32 regest Johan van Arkel, bisschop van Utrecht, verklaart, onder insertie van de oorkonde van 30 juni 1346 (regest nr. 31), welke hij had laten deponeren in de schepenkist van Deventer, dat hij aan Bertout van Haersout 22 morgen land in het kerspel Wije in de marke Wechterhout heeft gegeven, zoals dat destijds aan bisschop Ghye [van Avesnes] uit de marke was toebedeeld, belend door twee stukken land, het ene geheten de Brammelaer, het andere Wellingberge, voor een jaarlijkse erfpacht van veertien pond zwarten.
33 regest Dideric van Jodevelde, knape, verklaart, met toestemming van zijn vrouw jonkvrouwe Lizebette, zijn zuster jonkvrouwe Jutte en zijn erfgenamen Hille en Lizebette, verkocht te hebben en bij deze te leveren aan heer Ludolf van Sconevelde de hof te Hademanninc ook wel genaamd de hof te Lyndelo c.a. gelegen in het kerspel Oldensele, waarbij hij de koper vrijwaart voor alle aanspraken van derden, waarvoor hij tot borgen stelt Henrik van Kolender (Kollendoorn), Willem van Redese, Eernest Horstmanne, Everd Vierlinghe en Herman [C]arunter.
34 regest Godefridus de Ghore, ridder, en Johannes de Thya, knape, beloven de jood Vyvus, zoon van Ysac van Scutturpe, over twaalf weken vijf marken Brabants en 21 penningen in gouden schilden te zullen betalen, terwijl bij wanbetaling de schuldenaren gehouden zijn wekelijks van elke mark drie penningen te voldoen.
35 regest Sueder Uterlo, kanunnik ten Dom te Utrecht, Johan van Culenborch, heer van Woudenberch, Henric van Vianen, Ghisebrecht van Sterkenberch, Jacob van Lictenberch, ridders, en Johan, heer van Culenborch, knape, verklaren Vrederic van Hekeren, knape, schadeloos te zullen houden voor diens borgtocht ten behoeve van Johan van Arkel, bisschop van Utrecht, tegenover Eelbrecht van Eyle, ridder, en diens vrouw Jutte.
36 regest Johan ton Mersche, burger te Sutphenne, verklaart dat Stheeven van Almelo, knape, aan hem heeft verkocht de hof te Empe, met achttien molder zaadland gelegen op de Nyencampe, zes molder zaadland op de Oesterenche en zes molder zaadland gelegen bij het dorp Empe [Brummen] en een tiende aldaar, als een leengoed van de heerlijkheid Almelo, en dat hij Stheeven van Almelo het recht van lossing en wederkoop geeft binnen twee jaren voor 300 pond, op voorwaarde dat de heer van Almelo hem (Ton Mersche) er nu mee beleent.
37 regest Vrederic van Hekere, ridder, maakt, met toestemming van zijn oudste zoon Vrederic van Hekere en van [Beatrix] van Keppelle, leenvrouwe van onderstaande goederen, en met rade van Berend van Almen, pastoor, en zijn neef Vrederic Commerszone, priester, zijn testament waarin hij:
- één mark jaarlijks vermaakt aan de St. Maartenkerk te Utrecht en eveneens één mark aan de St. Pauluskerk te Münster, beide gaande uit de "vormede" te Weghelhorst of uit dat goed zelf,
- aan zijn dochter Agnes een jaarlijkse rente van vijf marken vermaakt uit de Gruet te Lochem, die men hem al schuldig is, en als deze rente wordt gelost dan uit het huis van Henrick van der Beke geheten de Oesterhof,
- aan de kinderen van Clawes Ludinc, zijn wastinsige lieden, de twaalf marken toezegt die hij hen schuldig is,
- bepaalt dat de grote slag te Wecghestapele en zijn rechten in de marke Holthoen, alsmede de plaats waar Lebbinc staat slechts aan zijn erfgenamen zullen vervallen met toestemming van de buren van de marke,
- enkele jaarlijkse inkomsten vermaakt ten behoeve van de kerken te Almen en Holthoen, aan de vicaris te Almen voor zijn zielemis en aan het Predikherenklooster te Zutphen,
- bepaalt dat als een rechte erfgenaam van hem op het goed Wissekinc in de heerlijkheid Borckello woont, deze de helft van dit goed zal krijgen en dat hij begraven wenst te worden in de kerk te Almen.
38 regest Johan van Thye de jonge, knape, zijn vrouw Ghertrud en hun kinderen Johan, Ghert, Katerine en Gostouwe verklaren dat zij beloofd hebben aan Vrederick van Hekere het goed Amekunch c.a. gelegen in het kerspel Loghem in de buurschap Duchter gerechtelijk op te zullen dragen en zolang in leen te houden en daarna opdracht te doen, tot de nakoming waarvan zij als borgen stellen heer Godevard van Ghore, ridder, Arnold van Sconevelde, Brun van Hedericke en Johan van Wolde, knapen, met de plicht van vrijwillige gijzeling binnen Deventere.
39 regest De broers Arnd van Almeloe, Aelbert van Almeloe en Engelbert van Almeloe verklaren, met rade van hun familieleden heer Henryck van den Damme en heer Henryck van Essende, een scheiding te hebben gemaakt van de door hen gezamenlijk bezeten goederen, waarbij wordt bepaald dat Arnd het huis te Gerner c.a. zal krijgen, terwijl hij zijn broer Engelbert zal voldoen door de uitkering van een goed, en dat, als hij zonder wettige nakomelingen komt te overlijden Engelbert zijn goederen zal erven en wanneer Engelbert eerst overlijdt zonder wettige nakomelingen Arnd zijn goederen zal erven; tevens wordt bepaald dat Aelbert zal ontvangen het huis ter Mollen en de hof ter Mollen en de verdere goederen die wijlen hun vader bij de scheiding tussen hem en zijn broers uit de heerlijkheid Almelo had ontvangen, als leengoederen van het huis Almelo, terwijl voorts hun moeder het vruchtgebruik zal houden van de hoven te Hulssen, Kruesseberghe, Meyerynch en Geesteren terwijl wanneer zij zal zijn overleden het bezit van de hoven te Hulssen en Meyerynch aan Arnd zal komen en dat van de hoven te Kruesseberghe en Geesteren aan Aelbert die mede het huisraad dat zij nalaat zal krijgen; tevens worden nog enkele regelingen getroffen bij eventueel vooroverlijden van één der broers.
40 regest Ricolt van Hesewijc, proost van St. Pieter te Utrecht, verklaart beleend te hebben Vrederik van Heker met het goed Alphaerdinc, gelegen in het kerspel Helenderen in de buurschap Haerle, als een ledig leen.
41 regest Lodewicus [II von Hessen], bisschop van Münster, verklaart beleend te hebben Hermannus de Lossere met de hof genaamd Gregishof, gelegen in het kerspel Delden, zoals wijlen diens vader Hermannus de Lossere, knape, daarmee was beleend.
42 regest Johan [van Arkel], bisschop van Utrecht verklaart stadsrecht verleend te hebben aan de goede lieden die wonen voor zijn huis te Vollenhoo, op ten Camp.
43 regest Johan van Welevelde verklaart, met medeweten van zijn vrouw Agneze en zijn zoons Otto en Johan en zijn dochter Gertrude, ten overstaan van Lambert den Meyger, richter van Borghenden (Borne), verkocht te hebben en bij deze te leveren aan de raadslieden van de kerk te Almelo en aan Arnold van Osenbrueghe, koster te Almelo, een jaarlijkse rente van twee mudden rogge, Oldenzaalse maat, gaande uit zijn goed Engelbertinck gelegen in het kerspel Borghenden in de buurschap Zenderen, waarvan één mud ten behoeve van de kosterij te Almelo en één mud ten behoeve van voornoemde Arnold zelf, beide te voldoen binnen het kostershuis te Almelo.
Getuigen: heer Conraed van Hengelo, heer Gherd bij der Straten, vicaris te Almelo, Ecbert Hinrikeszone van Almelo, Ghert van Bevervorde, Johan van Bevervorde, Willam zijn zoon, Herman van Peyse, Arnold van Eghene, Goswin Scaep, Willam Rozinch, Willam Johansz., Ghert van Tubberghe, waarnaast de oorkonder tevens zijn broer Otto van Welevelde heeft verzocht mede te zegelen.
44 regest Johan [van Arkel], bisschop van Utrecht, verklaart, op klachte van de ingezetenen van Salland, dat de tot dusver onbeheerd liggende Douwelderdijk in het kerspel Deventer beneden de Hoenepe, door uitspraak der zevenen onder de door bisschop Ghye [van Avesnes] ingestelde schouw van Salland is gebracht.
45 regest Everd van der Kemenade verklaart opdracht te doen aan de leenheer, de bisschop van Utrecht, van de hof te Kemenaden en de hof te Bongarde, gelegen in het kerspel Wele (Wehl), ten behoeve van zijn oudste dochter Mabylye, vrouw van Henric Snoyen.
46 regest Johan [van Arkel], bisschop van Utrecht, verklaart beleend te hebben Henric Snoyen, ten behoeve van diens vrouw Mabelye, dochter van Evert van der Kemmenade, met de hof te Kemmenaden en de hof te Bonghaerde, gelegen in het kerspel Wele (Wehl), na opdracht door haar vader Evert van der Kemmenaden.
Getuigen: Dyderic Borre, Beernt van Dolre en Hubrecht die Wolf.
47 regest Engelbert van Almelo verklaart, met instemming van zijn broer Albert van Almelo, ten overstaan van Henrike Middestarpe, richter van Borghenden (Borne), verkocht te hebben en bij deze te leveren aan Arend van Ozenbrughe (Osnabrugge), koster te Almelo, een jaarlijkse rente van zes schepels rogge, Oldenzaalse maat, uit het goed den Grote Hulschere en zes schepels uit het goed Odinc, beide gelegen in de buurschap Zenderen, in het kerspel Borghenden (Borne).
Getuigen: Willam Rorinc en Steven Rorinc, broers, Ecbert van Giflo, Gherd genaamd Absede en Willam Johansz.
48 regest Matheus van Sconevelde verklaart, met instemming van zijn vrouw Ode en zijn zoon Ludolph, ten overstaan van Clawes van Heghehuzen, richter van Oldenzaal, verkocht te hebben en bij deze over te dragen, op voorwaarde van goedkeuring door de leenheer, aan heer Arend van Essche, kanunnik te Aldenzal, en heer Steven van Essche, kanunnik te Elst, de hof te Hademanninck c.a., ook geheten de hof te Lindelo, gelegen in het kerspel Aldenzale.
Getuigen: Henric van Almelo, Johan van Awinc, Arend Ludgers, Ludiken Werenboldes, Wolter Borre, Ludiken Grawert, Gherd Grawert, Bolto ter Lowinc en Johan Poppe.
49 regest Vrederich van Heker, ridder, oorkondt dat zijn broer Johan van Heker, als leenheer, hem zijn goed en lieden in de Ese heeft opgedragen, welke hij had verpand voor 800 gouden schilden aan hun broer Egbert van Heker, die dit goed en deze lieden, zolang de pandsom niet is afgelost, zal mogen gebruiken.
Getuigen: Everd van Heker, broer van de oorkonder, en Herman van Voerst die olde.
50 regest Johan [van Arkel], bisschop van Utrecht, verklaart beleend te hebben Heinric van Bramen, kanunnik te Aldenzale, zoals Heinric van Bramen, kanunnik van St. Jan te Utrecht
51 regest Johan van Arkel, bisschop van Utrecht, verklaart dat hij vrede heeft gesloten, ter bijlegging van hun onderlinge twist en oorlog, met Frederick van Heker, ridder
52 regest Johan van Arkel, bisschop van Utrecht, verklaart dat heer Vrederik van Heker, ridder, zijn zwager, hem 3500 pond en 500 pond heeft geleend, waarvoor hij nu als onderpand geeft de hof te Lottenberch, met tienden, horigen c.a. en de hoge en lage jurisdictie over het kerspel Hakesberghe, samen voor de eerste som, welke goederen hij ook apart, elk met 1600 pond, mag lossen, en het Heilige Goed te Yttersim in de marke Yttersim, zoals Willam van Yttersim dat placht te bezitten, vrij van schatting, als onderpand voor de tweede som, waarbij tevens wordt bepaald dat als het kapittel van Essen zijn aanspraken op het laatste goed krijgt toegewezen, de bisschop dan òf de 500 pond zal terugbetalen òf een ander goed met gelijke opbrengsten als onderpand zal geven.
53 regest Helmich van Dure verklaart schuldig te zijn aan Johan van Eyndenicht vijf oude schilden, welke hij belooft te voldoen op sint Michaelsdag aanstaande op het huis Arkelsteyn of een andere hem aangewezen plaats in Zalland, waarnaast nog enige voorwaarden worden opgesteld bij eventuele niet nakoming van deze overeenkomst.
54 regest Broeder Nycolaus, minderbroeder, minister van de administratie te Keulen, verklaart Beatrix, jonkvrouwe de Almelo, deelachtig te maken in de goede werken van de orde.
55 regest Johan van Viernenborch, bisschop van Utrecht, verleent aan de ridders, knapen, mannen en het land van Twenthe een landrecht.
Getuigen: Gheriit, graaf van Viernenborch, broer van de oorkonder, Reynold, heer van Kovoerden, ambtman in Twenthe, Reynold van Kovoerden, ambtman te Laghe, Gheerliich van Leeffer, Bertold van Haerzolte, ridders, Gheriit van Typenkampe, schout van Zallant, en Hinriic die Zuere, schout van Vullenho.
56 regest Willekin die Wulf verklaart dat hij van de heerlijkheid (herscap) Almelo de achterstallige en de nog verschuldigde "pacht" heeft ontvangen, waarvoor hij bij deze kwijting verleent.
Getuigen: heer Herman van Ludinckhusen, Henric den Wulf van Ludinckhusen en burgemeesters van Ludinckhusen.
57 regest Volker van Drinen verklaart schuldig te zijn aan Johan van Eyndenicht vijf gouden schilden en verplicht zich deze op sint Petersdag ad cathedram aanstaande (22 februari 1366) op het huis Arckensteyn of een andere hem aangewezen plaats in de buurt te voldoen, terwijl hij als onderpand één of twee paarden stelt.
58 regest Enghelbertus Fransoys, proost van de kerk van St. Mauricius buiten de muren van Münster, verklaart beleend te hebben Everhardus de Heker genaamd de Eza, met de hof genaamd Nijehof te Wolde (Woolde), in de parochie Delden.
59 regest Ghert van Glatbeke, zijn vrouw Lutgard, hun zoon Vrederic en hun dochters Aleyd en Gostue, verklaren verkocht te hebben aan Heynikine van der Haze, hun woning en land, die zij voorheen hadden gekocht van Bernier des Welighen, gelegen bij de Welighenpoort binnen de heerlijkheid Almelo, als een "pacht"goed van het huis Almelo (leengoed), waarbij zij tevens opdracht doen ten behoeve van de "pacht"heer (leenheer) Everde van Heker, jonker van Almelo.
Getuigen: Floriken de Rode, Gumpard van Heker, Ghert Abbecede en Ghert de Koster.
60 regest Johan van Viernenborch, bisschop van Utrecht, verklaart 4500 pond geleend te hebben van de stad Amersfoerde, waarvoor hij in pand geeft de drie markttollen die hij daar jaarlijks heeft, op voorwaarde dat de stad hem jaarlijks 50 pond zal kwijtschelden en dat hij zijn andere rechten in die stad behoudt.
61 regest Frederick van Heker genaamd van der Eeze, ridder, zijn echtgenote Lutgert van Rechteren alsmede Evert van Heker genaamd van der Eeze, knape, en zijn echtgenote Bate, jonkvrouwe van Almelo, verklaren dat zij met Johan van Viernenborch, bisschop van Utrecht, de volgende verzoening en overeenkomst hebben gesloten
62 regest Deken en kapittel ten Dom te Utrecht verklaren zich verzoend te hebben en alle twisten te hebben bijgelegd met heer Vrederic van Hekere, ridder, en diens vrouw Lutghaerde, vrouwe van Rechtere, en ook in de toekomst hen goedgezind te zullen zijn.
63 regest Deken en kapittel van de kerk te Deventer en Berent Heying, scholaster en kanunnik in deze kerk, vicaris en "vorwaerre" van de proosdij van Deventer, verklaren zich te zullen houden aan de uitspraak van Henric van Essen de oude gedaan als scheidsman in het geschil tussen het kapittel en Vrederic van Hekeren, ridder, diens vrouw Lutgharde en hun zoon Sweder, waarbij zij tevens alle vorderingen die zij op Van Hekeren zouden hebben kwijtschelden met uitzondering van een vordering van 400 pond waarvan zij een openbare akte bezitten.
64 regest Albert van den Rove, met zijn vrouw Gheze en hun kinderen Otto en Elzabee, en Johan van den Rove, broers, verklaren in leen opgedragen te hebben de hof te Helendoren aan Everd van Hekere, jonker van Almelo, en diens vrouw Bate, als leenheer en leenvrouwe, ten behoeve van hun ooms Johan en Arend Grubbe, die dit goed hadden verkregen uit de boedelscheiding tussen de broers.
65 regest Vrederic van Heker, ridder, en zijn vrouw Lutgart verklaren bij testament te vermaken aan heer Delyes van Enghehusen, priester, tot een geestelijke rente zeven morgen land in Weghellerhaghe afkomstig uit de marke Holthusen, tiendvrij, zeven morgen uit de Slaghe van Duveler en drie morgen gelegen tussen de kamp land te Wegheel en de wetering te Wigherdingwaert, alle gelegen in de Weghellerhaghen in de marke Lente, de Ulendoerpshoefstede, die Heyne Past onder zich placht te houden, en de Kindesbergh gelegen bij Rechter, met twee kampen land die daarbij horen en een waar in de marke Dalmesholte, alsmede een rente van vijf pond vanwege heer Dideric van Rechter, waarvoor Van Enghehuzen uit de inkomsten van deze goederen op het altaar te Rechteren de mis moet opdragen totdat daar een kapel gebouwd zal worden en verder moet hij hieruit jaarlijks 16 pond betalen voor de jaargetijden van testateurs en voor haar ouders, te weten voor Sweder van Rechter op Vrouwendag annunciatio (25 maart) en voor zijn vrouw Margarete op St. Albinusdag (22 juni), te lezen in het Predikherenklooster te Sutphaen, de Minderbroeders te Deventer, ter Honepe, het Swartenwaterklooster, de Minderbroeders te Campen, St. Servatius en St. Martinus te Utrecht en door de priesters te Dalvessen, waarnaast deze instellingen nog een jaarlijkse uitkering krijgen ten behoeve van kleding en schoeisel voor de armen.
66 regest Johan van Viernenborch, bisschop van Utrecht, oorkondt dat met tussenkomst van Ludghard, vrouwe van Rechter, Johan van Hekeren genaamd van der Eze en Everd van Hekeren, heer van Almelo, knapen, huwelijkse voorwaarden zijn gemaakt voor de beide huwelijken tussen zijn neef Johan van Entenich en Aelheyde van Hekeren, en tussen zijn broer Robrecht van Viernenborch en Margarete van Hekeren, beide dochters van Vrederic [van Hekeren] van der Eze en Ludghard voornoemd, waarbij wordt bepaald dat beide dochters als huwelijksgift ieder 1200 gouden schilden zullen aanbrengen met eventueel nog elk 200 schilden, waarnaast zij nog samen de 2300 pond in ontvangst zullen mogen nemen die zijn neef, de bisschop van Luik, aan hun vader Vrederic voornoemd schuldig was en waarvoor als zekerheid was gesteld het Heilig Goed te Yttersem, de hof te Lottenberch en het gericht te Hoekesberge; de bruidegommen zullen inbrengen het vruchtgebruik dat zij aan hun bruiden zullen geven, ter waarde van tien schilden per jaar op goederen gelegen te Zalland voor elke 100 schilden die de bruiden inbrengen. Voor de bruiden treden als borgen voor de nakoming op de voornoemde Ludghard en Johan en Everd van Hekeren, terwijl voor de bruidegommen als borgen optreden de oorkonder en Henric van Viernenborch.
Getuigen: Gherid van Katreep en Johan van den Kampe.
67 regest Didderich van der Kemenade verklaart zich verzoend te hebben met Wolter Snoyen ter zake van hun twist over het goed ter Kemenade, onder verklaring dat hij zijn handen van genoemd goed, dat is nagelaten door Evert van der Kemenade, zal aftrekken, en het met mannen en horige lieden ongestoord in het bezit zal laten van Belye [van der Kemenade], vrouw van Henric Snoyen, en haar zoon Wolter.
68 regest Evert van Heker en Bathe, jonkvrouwe van Almelo, verklaren Conrad van den Tyghe schadeloos te zullen houden voor 25 oude schilden waarvoor Conrad zich voor hen bij de bisschop van Utrecht borg heeft gesteld.
69 regest Matheus van Schonevelde en zijn echte zoon Ludolph verklaren, ten overstaan van Jacop den Dempighen, richter van Aldenzale, en Florekine den Roden, richter van Ulzen, dat zij verkocht hebben en bij deze leveren aan Everd van der Eze, jonker tot Almelo, en Bate, jonkvrouwe tot Almelo, de hof te Lindele, een Stichts leen, gelegen in de buurschap Lindele in het kerspel Aldenzale, en het erve en goed Bonninc, een vrij eigen goed, gelegen in de buurschap Ytterbeke in het kerspel Ulzen, met bijbehorende lieden c.a., waarnaast zij tevens verklaren dat zij van het leengoed al opdracht hebben gedaan bij de leenheer.
70 regest Vrederic van Heker, ridder, en zijn vrouw Lutghaerd, vrouwe van Rechter, verklaren dat zij met hun schoonzoon Johan van Enthenich en hun dochter Alijd, diens vrouw, zijn overeengekomen dat wanneer zij één van de twee pandgoederen, te weten 32 morgen land geheten de Langheslaeghe gelegen in Weechelhaeghe en de tienden van Lerebroic (Lierderbroek?), die zij in leen hebben van Wolter van Voerst, die tot zekerheid waren gesteld van twee schuldbekentenissen van resp. 700 en 704 oude schilden, die door hen aan Alijd als huwelijksgift waren gegeven, willen lossen, dat Johan en Alijd mogen bepalen welk het eerst zal worden gelost en tevens dat is bepaald dat als Alijd vóór Johan komt te overlijden, zonder wettige kinderen na te laten, deze twee goederen gelost mogen worden met 110 oude schilden.
71 regest Wolter, heer van Voerst en Keppel, knape, oorkondt, als leenheer, dat heer Vrederic van Heker, ridder, en diens vrouw Lutghaerd, vrouwe van Rechter, zijn nicht, een som van 704 oude schilden als huwelijksgift schuldig zijn aan hun dochter Alijd en Johan van Enthenich, haar man, waarvoor zij als onderpand hebben gegeven de grove en smalle tienden in Lerebroic (Lierdenbroek?) gaande uit het goed tot Holthuisen, uit het Ramelmansguet, uit die Spicket, uit Eyssching, uit dat Loe en uit enkele verdere goederen, die zij van de oorkonder in leen houden.
Getuigen: de leenmannen Robbert van Yttersim en Gherd van Eme.
72 regest Albert Tunnike verklaart dat hij van jonker Everd van Hekere, jonker te Almelo, en diens vrouw Beatrix heeft ontvangen het Gyzekensland, waaronder de hofstede en de gaarden als een borgleen van het huis Almelo en het overige land Assinch ane (?), "dat Evert van Graes heft" als een pachtgoed tegen een jaarlijkse pacht van een pond was, op voorwaarde dat hij niet uit Almelo zal vertrekken, noch het goed zal verkopen tegen de wil van de heer, op straffe van verval van het goed aan de heer, en dat hij deze in geval van oorlog zal bijstaan.
73 regest De broers Herman en Coep van Losser verklaren, mede namens hun moeder Jutte en hun zuster Trude, aan Grete van Loen, weduwe van Herman Gregikens, het vruchtgebruik van de Ghysikenshof anders geheten Gregikenshof c.a., gelegen bij het dorp Delden, te hebben gegeven, waarbij Everd van Hekeren, jonker tot Almelo, ambtman van Twenthe, ter medebezegeling werd verzocht.
Getuigen: Williken van Loen, broer van Grete voornoemd, Williken Willikensz. van Loen en Johan Echolt.
74 regest Arnd van Hoern, bisschop van Utrecht, verklaart dat hij, op verzoek van Vrederuc van der Eze, zijn pander in Twenthe, heeft bevolen om beslag te leggen op de goederen aldaar van heer Beernd, graaf van Benthem, en van Arnd van Sconevelde ter voldoening van schulden aan Vrederuc van der Eze van resp. 2000 en 500 Franse schilden.
75 regest Gerd ten Walle Hermanssone genaamd de Bytere zweert ten overstaan van leen- en borgmannen, schepenen en burgers van Almelo, waarvan genoemd worden Symon van Zolmisse, Herman van Twiclo en Hinrich Scaep, borgmannen, en Gossen Scaep, Willem Plaghe, Gert Glaetbeke, Albert Tunnen en Florike de Rode, leenmannen, niets te zullen ondernemen tegen Everd van Hekere, heer tot Almelo, knape, en diens vrouw Beatrix, jonkvrouwe tot Almelo, en hun opvolgers en allen die zij verdedigen. Hij verzoekt, daar hij zelf geen zegel heeft, Gerd van Eemen en Herman van Bernevelde Gerdeszone voor hem te zegelen.
76 regest Elyzabeth, abdis, en het kapittel van Essende (Essen) machtigen de ambtman van hun Sallandse goederen, Henricus van Essende, hun landerijen gelegen in Mastenbroeck, onder nader genoemde voorwaarden, te verpachten.
77 regest Werner Wyrrenberch, kanunnik te Deventer, verklaart dat heer Vrederik van der Eze een overeenkomst heeft gesloten met Jutte van Almelo, weduwe van Albert van Almelo, en hun kinderen Hadewich en Kunne over de scheiding van hun aanspraken op de goederen van wijlen Albert van Almelo, waarbij Vrederich afstand doet van al zijn aanspraken op de hof te Holsen, zowel die hij al had door Albert van Almelo als die hij had gekocht van Gostwijn van den Berghe, terwijl Jutte c.s. afstand doen van een schuldbekentenis groot 1100 oude schilden sprekende op de heerlijkheid Almelo ten laste van Vrederich en zijn broer Johan van der Eze, in welke laatste akte borgen waren Bertolt van Haersolt, ridder, Johan van Buchorst, Everd broer van Dyrk van der Eze, Gerd van Gherner, Henrich van Essen, Henrich van Dese (Diese), Gert van Tyvenkampe (Tijbenkamp), Johan Holken, Everd van den Berghe, Henrich Bredere, Henrich van Lare en Albert zijn broer, Albert Coc, Clawes van Millyncgen, Hughe van den Lare, Albert van Dale en Daem van den Hove.
78 regest Arent van Hoorne, bisschop van Utrecht, verklaart dat hij de goede lieden en schepenen van Steenwijk hun rechten en vrijheden die zij hadden ontvangen van zijn voorgangers bevestigt.
79 regest Arnt van Horn, bisschop van Utrecht, verklaart een overeenkomst te hebben gesloten met de kerken, ridders en steden uit zijn bisdom over het bestuur van het Nedersticht.
80 regest Henric, jonkvrouwe van Borkele, verklaart een horigenruil gepleegd te hebben met heer Vrederik van Rechteren, waarbij zij Alijd Dirix dochter van Halle heeft geruild tegen Fenne Hermansdochter Remboldinc.
81 regest Everd van Heker, here to Almelo, knape, Beatrix, jonkvrouwe van Almelo, en Arend en Herberch hun kinderen, verklaren te schenken aan het altaar (vicarie) ter luchterzijde van de kerk te Almelo, gewijd aan Onze Lieve Vrouw, St. Johannes de doper en St. Johannes de evangelist, de 10.000 martelaars en St. Anthonius, waarvan zij patrones zijn, welke vicarie nu in bezit is van Mense Bercherus, priester, het goed Hulshof in het kerspel Oetmersem, buurschap Alberghe, met de tienden c.a., Sargertinch in het kerspel Delden in de buurschap bij den Broke, met de tienden c.a., het erve to Tusvelde c.a. in de vrijheid van Almelo, twee kampen land waarvan de één gelegen is bij de oliemolen te Almelo en de ander bij het huis van Gherde bij der Straten, vicaris te Almelo, een maat land gelegen achter de "koppelen" en een maat en twee gaarden gelegen bij de kamp bij de oliemolen en het Hakenhues gelegen in de vrijheid van Almelo, alle vrijeigen goederen.
0214 Huis Almelo
Inventaris
6. Regestenlijst
6.3. Regesten
81 regest
Everd van Heker, here to Almelo, knape, Beatrix, jonkvrouwe van Almelo, en Arend en Herberch hun kinderen, verklaren te schenken aan het altaar (vicarie) ter luchterzijde van de kerk te Almelo, gewijd aan Onze Lieve Vrouw, St. Johannes de doper en St. Johannes de evangelist, de 10.000 martelaars en St. Anthonius, waarvan zij patrones zijn, welke vicarie nu in bezit is van Mense Bercherus, priester, het goed Hulshof in het kerspel Oetmersem, buurschap Alberghe, met de tienden c.a., Sargertinch in het kerspel Delden in de buurschap bij den Broke, met de tienden c.a., het erve to Tusvelde c.a. in de vrijheid van Almelo, twee kampen land waarvan de één gelegen is bij de oliemolen te Almelo en de ander bij het huis van Gherde bij der Straten, vicaris te Almelo, een maat land gelegen achter de "koppelen" en een maat en twee gaarden gelegen bij de kamp bij de oliemolen en het Hakenhues gelegen in de vrijheid van Almelo, alle vrijeigen goederen.
Datering:
1376 februari 24 (up sunte Mathiasdach eyns hilghen apostols)
NB:
Origineel charter (inv.nr. 1839), met het zegel van Everd van Hekeren, terwijl dat van Beatrix van Almelo afgevallen is.
Eenvoudig afschrift [15e eeuw] (inv.nr. 1839)..
Organisatie: Collectie Overijssel locatie Zwolle
laatste wijziging 27-06-2023
82 regest Diderick van Ockenbroke en zijn vrouw Grete verklaren verkocht te hebben aan Everd van Heker, heer tot Almelo, knape, en diens vrouw Beatrix, jonkvrouwe tot Almelo, het huis te Sargardinch in het kerspel Delden in de buurschap bij den Broke, ten behoeve van de vicarie aan de luchterzijde van de kerk te Almelo, die nu wordt bediend door Mense Bercherus, priester.
83 regest Wernerus, cureit te Nede, verklaart er bij tegenwoordig te zijn geweest toen Henric Langhepaep verklaarde zich wel te herinneren dat zijn vader Grijs, als onderrichter van Nede, aanwezig was bij het in ontvangst nemen door een ambtman of knape van Rechter, ten behoeve van de "heerschap" van Rechter, van de erfenis van de moeder en de zuster van Egbert Walen, gestorven in het kerspel Nede.
84 regest Gerd Rebuech en Lubbert Lopensteyn, broeder van Everd van Langhen, bastaard, verklaren nooit meer iets te zullen ondernemen tegen Everd van Hekere, heer tot Almelo, knape, diens vrouw Beatrix, jonkvrouwe van Almelo, hun dochter Herberge of de heerlijkheid Almelo.
85 regest Johan, heer van Runen, ridder, verklaart verkocht te hebben aan Johan Mensyng van Haren zijn goederen gelegen binnen Elede, welke hij had geërfd van zijn neef Egbert van Peyse.
Getuigen: Johan, abt van Rune, en Johan Hondeborch.
86 regest Johan van den Tye en zijn moeder Ghese verklaren opgedragen te hebben aan de leenvrouwe, de hertogin van Ghelren, ten behoeve van Vrederik van der Eze en diens zoon Zweder het goed te Amekunc c.a., terwijl ter medebezegeling zijn verzocht Godert van Heker en Werner van Graes.
87 regest Johan van den Tye en zijn moeder Ghese verzoeken Ghert Amkinc om de goederen die hij van hen in leen heeft behorende onder het goed Amekunc, voortaan in leen te willen houden van heer Vrederik van der Eze of diens zoon Zweder, aan wie zij dit goed hebben verkocht.
88 regest Johan van den Tye en zijn moeder Ghese verklaren opdracht te doen aan Vrederic van Moerse of wie er heer is van Baer, als leenheer, van de tienden uit het goed Amekinc, ten behoeve van heer Vrederic van der Eze of diens zoon Zweder. Ter medebezegeling zijn verzocht Ghoderd van Heker en Werner van Graes.
89 regest Mechtelt, hertogin van Gelre, gravin van Blois en van Zutphen, verklaart beleend te hebben Sweder van Rechtere, heer Vrederix zoon, met het goed te Amekunc, na opdracht door Johan van den Tye en diens moeder Geze, blijkens de inhoud van de akte d.d. 1378 januari 6 (regest nr. 86).
Getuigen: de Gelderse leenmannen Reynolt, heer van Brederaede en van Ghenp, neef van de leenvrouwe, en heer Deric van Apelteren, ridders.
90 regest Ecbert Hake van den Rutenberghe verklaart dat hij zijn zuster Jutte, als bruidsschat bij haar huwelijk met Johan Mensinghe anders genaamd van Haren, 500 oude schilden heeft gegeven, voor welk bedrag borg zullen blijven zijn broers Willem, Roloff en Sweder van den Rutenberghe, Henric van Essen de jonge, Dieric van den Rutenberghe, Boldewijn van den Cloester, Johan Hündeborch, Henric van den Laer, Hubert van den Laer, Henric van de Laer geheten Laerreberch en Rolof van Niwede Coepszoon.
91 regest Sweder van der Schulenborch en zijn vrouw Hadewighe [van Almelo], beloven dat zij de akten die Arend en Albert van Almelo geheten van Hulsenen, broers, hadden ten laste van Vrederick en Johan van der Eze, sprekende op de heerlijkheid Almelo, zullen overdragen aan Everd van Heker, heer tot Almelo, knape, en Beatrix, jonkvrouwe van Almelo, en dat zij genoemde Everd en diens vrouw op hun sloten Hemercampe en ter Molen zullen beschermen en helpen tegen de aanvallen van Vrederick van Zuelen en Henrick van Ampsem en dat hij zich in het veld onder de bannier van de heer van Almelo zal scharen en hem na aanmaning een hengst zal leveren.
92 regest Arnd van Huern, bisschop van Utrecht, verklaart aan Johan van Endenich, zijn vrouw Alide [van Hekeren] en zijn zoon Henric 2800 oude schilden schuldig te zijn, ter vergoeding van de schade die Johan had geleden ten gevolge van de hulp die hij aan de bisschop had verleend tegen Peter van Steenberghen in de strijd om het Stichtse goed de hof te Ghietelo, waarbij Johan gevangen was genomen en nu voor deze schade de bisschop had aangesproken, waarvoor nu de bisschop als onderpand stelt het Crauwelsguet met de tienden daaruit c.a., gelegen in het kerspel Wije, het goed ter Spicket gelegen in het kerspel van der Heyne, twaalf morgen land geheten ter Platen in Swolrekerspel en drie hoeven land met de tienden, dijken en weteringen gelegen in Mastbroec langs de Bisscopsweteringe, waarvan er twee in pacht waren gegeven aan Johannes van Loenreslote en Gheerd van Spolde en een derde aan Johan die Slicht, Gheert die Zwarte en Roelof van Hessem.
93 regest Florens [van Wevelinchoven], bisschop van Utrecht, verklaart Everd van der Eze, heer tot Almelo, schadeloos te zullen houden voor diens borgstelling samen met Gisebert van Brunchorst, heer tot Borclo, heer Reynold van Kovorde, ridder, en Gerd van Bevervoerde, gedaan voor de bisschop wegens een lening door deze van 193 oude schilden bij de gezamenlijke Munsterse kooplieden, welke uitbetaald dient te worden aan Berend de Drost. De akte is afgegeven door de mandataris van de bisschop Gerhardus de Bronchorst.
94 regest Vrederic van Heker, ridder, zijn vrouw Lutgaerd, vrouwe van Rechter, en Egbert van der Ese, kanunnik te Suytphen, verklaren afstand te doen ten behoeve van Herman van Hunlo, van alle rechten en aanspraken die zij hebben op 23 morgen land gelegen in het kerspel Wije in de marke Wechterholt, genaamd Vriesenstede, welk goed Herman had gekocht van hun "boele" (broeder en zwager) Johan van der Ese.
95 regest Wolter, heer van Voorst en Keppel, knape, verklaart afstand te doen ten behoeve van Herman van Hunlo, van alle rechten en aanspraken die hij heeft op 23 morgen land gelegen in het kerspel Wije in de marke Wechterholt, genaamd Vriesenstede, waarvan nu Aelbert Verkenbreng pachter is, welk goed Herman had gekocht van Johan van der Ese.
96 regest Everd van Heker, heer tot Almelo, knape, en zijn vrouw Beatrix, jonkvrouwe van Almelo, verklaren overgedragen te hebben aan heer Mense Bercehoerns, priester, ten behoeve van een altaar dat deze bedient in de kerk te Almelo, de hofstede genaamd Alberghe c.a., die voorheen in eigendom behoorde aan Ghodikin van Alberghe en diens voorouders, gelegen achter het huis van genoemde heer Mense, en die een borgleen van het huis Almelo was, en nu van alle plichten ten aanzien van het huis Almelo wordt vrijgemaakt.
97 regest Florens [van Wevelinckhoven], bisschop van Utrecht, verklaart dat het huis en ambt te Dypenhem door hem voor 2500 oude Franse schilden in pand is gegeven aan de heer van Bredenrade.
98 regest Everhardus van Heker, pastoor van Keppel, Henric Schunde, Rotgher van Wexsten en Willam en Reynier van Esschedorpe verklaren dat zij als scheidslieden een boedelscheiding tot stand hebben gebracht tussen de broers Wilhelmus, Everhardus, priester, Berent en Diric van Esschedorpe, van de goederen afkomstig van hun ouders, waarbij wordt bepaald dat Berent zal krijgen het huisraad en het goed te Holthusen, gelegen in het kerspel Dalvessen, dat was gekocht van heer Vrederik van der Eze, terwijl Diric zal krijgen de goederen Wesselync en Grevync, gelegen in het kerspel Wynterswijc in de buurschap Ghelle, waarmee hij hierbij tevens door zijn broer Berent beleend wordt, waarnaast Willam en Evert de goederen Hyghync en Brugghynct, eveneens gelegen in het kerspel Wynterswijc, zullen ontvangen; tevens wordt bepaald dat Berent en Diric aan hun zuster Gheertrude een levenslange jaarlijkse rente van respectievelijk twee en één pond uit hun goederen zullen geven, waarnaast nog enkele bepalingen worden gemaakt over de onderlinge vererving van de goederen.
99 regest Gerd van Keppele, knape, verklaart Everd van Heker genaamd van der Eze, heer tot Almelo, knape, schadeloos te zullen houden van de borgtocht die deze voor hem heeft gedaan tegenover Herman Naghele.
100 regest Florens [van Wevelinckhoven], bisschop van Utrecht, verklaart overeengekomen te zijn met de steden Deventer, Campen en Zwolle, dat niemand zal worden toegestaan nieuwe sloten of vestingen te bouwen in Salland dan met toestemming van alle partijen.
Records 101 t/m 200
Records 201 t/m 300
Records 301 t/m 400
Records 401 t/m 500
Records 501 t/m 600
Records 601 t/m 700
Records 701 t/m 800
Records 801 t/m 900
Records 901 t/m 1000
Records 1001 t/m 1100
Records 1101 t/m 1200
Records 1201 t/m 1300
Records 1301 t/m 1400
Records 1401 t/m 1457
7. Leenrepertorium
8. Bijlagen
9. Beeldmateriaal
laatste wijziging 15-02-2024
6.081 beschreven archiefstukken
664 gedigitaliseerd
totaal 93.129 bestanden

Kenmerken

Datering:
1236 - 1917 (1933)
Omvang archiefblok:
85,6 meter(s)
Omvang in stuks:
7
Voorwaarden voor raadpleging en gebruik:
Stukken jonger dan 100 jaar zijn beperkt openbaar.
Opmerkingen:
Voor informatie over de Stichting Familie Van Rechteren Limpurg Almelo zie de website www.stichtingvrl.nl.
Toegang:
Mensema, A.J., Raat, R.M. de, Woude, C.C. van der, huisarchief Almelo, 3 delen, 1236 - 1917 (1933), Zwolle (1993).
Categorie:
Archiefvormer(s):
 
Archiefvormer Dull, mr. Elias, advocaat en rentmeester te Almelo
 
Archiefvormer Heerlijkheid Almelo en Vriezenveen, Breukgericht
 
Archiefvormer Heerlijkheid Almelo en Vriezenveen, 16e eeuw - 1795
 
Archiefvormer Heerlijkheid Voorst en Keppel, 13de eeuw -
 
Archiefvormer Huis Ahnem bij Wijnvoorden
 
Archiefvormer Huis De Velner bij Raalte, 17de eeuw
 
Archiefvormer Huis Hernen, 17de eeuw
 
Archiefvormer Huis Noorddeurningen bij Denekamp, 17de eeuw -
 
Archiefvormer Huis Schuilenburg bij Hellendoorn, 18de eeuw -
 
Archiefvormer kapel te
 
Archiefvormer Lamberts, Doede Jan (1758-1844), schout van de gemeente Ambt Almelo
 
Archiefvormer Marke Albergen, - 19de eeuw
 
Archiefvormer Marke Almelo, - 19de eeuw
 
Archiefvormer Marke Daarle, - 19de eeuw
 
Archiefvormer Marke Dalmsholte, - 19de eeuw
 
Archiefvormer Marke Geesteren, Mander en Vasse, - 19de eeuw
 
Archiefvormer Marke Leusen, - 19de eeuw
 
Archiefvormer Marke Wierden en Hoge Heksel, 19de eeuw
 
Archiefvormer Marke Zenderen en Bornerbroek, - 19de eeuw
 
Archiefvormer Ridderschap van Overijssel (I)
 
Archiefvormer Ridderschap van Salland
 
Archiefvormer Ridderschap van Twente
 
Archiefvormer Rooms-Katholieke statie te Wierden
laatste wijziging 15-02-2024
6.081 beschreven archiefstukken
664 gedigitaliseerd
totaal 93.129 bestanden