Gotsuinus, proost van de kerk van Deventer, verklaart, dat Wolbertus, kanunnik en Theodericus, vicaris dier kerk, met toestemming van hem, den Deken en het Kapittel, hebben gekocht voor 72 pond wettige denarii Deventer munt, het derde gedeelte van de grove en smalle tiende, eens behoord hebbende aan wijlen Wilhelmus famulus dictus de Wederhorne, en gelegen in het kerspel van Bathmen, alsmede dat Volradus miles dictus de Kunre, zijn vrouw Luthgarda, Johannes hun oudste zoon, Volradus hun zoon die genoemde tiende het laatst bezatenen naar ministriaal recht in leen hielden van den proost en de Deventer kerk, haar weder aan den proost hebben overgedragen, die ze vervolgens aan Wolbertus en Theodericus met toestemming van deken en kapittel, in geheel vrijen eigendom heeft geschonken, op voorwaarde nochthans, dat, zoo genoemde tiende door verkoop of schenking in het bezit van een wereldlijk persoon mocht komen, deze gehouden zal zijn haar naar ministriaal recht van den bisschop en zijn opvolgers in leen te nemen.