Adolp Henrick van Rechteren, vrijheer van Almelo, Vriesenveen, etc., verklaart als leenheer dat voor hem en voor Henr(icus) Schuitemaker en Joan ten Cate als leenmannen verschenen is Henr(icus) Duijkinck, procureur te Deventer, als gevolmachtigde van Engelbert van Deutinchem tot Spijcker Bus, raad van de keurvorst, volgens volmacht d.d. 14 februari 1690 te Deventer voor de leenmannen J. v(an) Borckulo en Samuel Daniëls Cremer opgemaakt om opvolgend in leen te verkrijgen de groffe en smalle tienden, gaande uit het goed de Mollencamp, gelegen in het kerspel Olst, leenroerig aan het huis en de heerlijkheid Almelo, waarbij volgens het Zutphense (leen)recht twee Zutphense ponden betaald moeten worden aan de leenheer, waarvoor hij trouw en de eed heeft gezworen, welk goed hij als gevolmachtigde van Gedula Geertruijt van Deutinchem op 9 juni 1671 in leen heeft verkregen. Vervolgens wordt toestemming gegeven om het bovengenoemde goed te verkopen aan Henr(icus) van Suchtelen, secretaris van Deventer, en zijn vrouw, die het tevens in leen verkrijgen volgens het leenrecht.